Volgens de Chinese kronieken leefde Lao Tse, de aartsvader van het Taoisme, van 604 tot 531 voor Christus. Hij schreef slechts één boek, de Tao Te Ching. In een recente vertaling bij uitgeverij Ten Have schrijft George Hulskamer in de inleiding dat in de Tao Te Ching de Tao (letterlijke vertaling 'pad' of 'weg') wordt omschreven "als de bron waaruit de schepping voortvloeit. Aan deze bron, ook wel de bron van de tienduizend dingen genoemd, kan een mens zich pas laven als hij van binnen stil en leeg is en zo ontvankelijk wordt voor zijn oorsprong".
In het 21-e vers van de Tao Te Ching schrijft Lao Tse:
De meester bewaart zijn geest
altijd in eenheid met de tao:
dat geeft hem zijn uitstraling.
De tao is ongrijpbaar.
Hoe kan zijn geest er gelijk aan zijn?
Omdat hij niet vasthoudt aan begrippen.
De tao is donker en ondoorgrondelijk.
Hoe kan dat zijn uitstraling geven?
Omdat hij het toelaat.
Al voor tijd en ruimte is de tao.
Het staat boven is en is niet.
Hoe weet ik dat dit waar is?
Ik kijk in mezelf en zie.